behuis
- be·huis
vervoeging van |
---|
behuizen |
behuis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behuizen
- Ik behuis.
- gebiedende wijs van behuizen
- Behuis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behuizen
- Behuis je?
- Het woord behuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.