• be·hoor·de
vervoeging van
behoren

behoorde

  1. enkelvoud verleden tijd van behoren
    • Ik behoorde. 
    • Jij behoorde. 
    • Hij, zij, het behoorde. 
     Uit de manier waarop Heleen dit vroeg, kon ze opmaken dat de avondmaaltijd reeds tot een gepasseerd station behoorde.[1]
  2. verbogen vorm van behoord, voltooid deelwoord van behoren