behoorde
- be·hoor·de
vervoeging van |
---|
behoren |
behoorde
- enkelvoud verleden tijd van behoren
- Ik behoorde.
- Jij behoorde.
- Hij, zij, het behoorde.
- Ik behoorde.
- ▸ Uit de manier waarop Heleen dit vroeg, kon ze opmaken dat de avondmaaltijd reeds tot een gepasseerd station behoorde.[1]
- verbogen vorm van behoord, voltooid deelwoord van behoren
- Het woord behoorde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.