• be·grens·de
vervoeging van
begrenzen

begrensde

  1. enkelvoud verleden tijd van begrenzen
    • Ik begrensde. 
    • Jij begrensde. 
    • Hij, zij, het begrensde. 
  2. verbogen vorm van begrensd, voltooid deelwoord van begrenzen

begrensde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van begrensd