Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beet·pakt

Werkwoord

vervoeging van
beetpakken

beetpakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beetpakken
    • ... dat jij beetpakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beetpakken
    • ... dat hij beetpakt.