bedekten
- be·dek·ten
vervoeging van |
---|
bedekken |
bedekten
- meervoud verleden tijd van bedekken
- Wij bedekten.
- Jullie bedekten.
- Zij bedekten.
- Wij bedekten.
- ▸ Terwijl haar blik heen en weer schoot, bedekten de vingers van haar linkerhand het plastic bandje om haar pols.[1]
- Het woord bedekten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.