bedek
- be·dek
vervoeging van |
---|
bedekken |
bedek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedekken
- Ik bedek.
- gebiedende wijs van bedekken
- Bedek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedekken
- Bedek je?
- Het woord bedek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.