• be·dö·mer
  • Zweedse werkwoordsvorm met het voorvoegsel be-
Naar frequentie 17737

bedömer

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bedöma
    «Polisen bedömer att mamman kan ha fött ensam i hemmet och att barnet därför inte finns registrerat någonstans.»
    De politie gelooft dat de moeder misschien alleen thuis is bevallen en dat het kind daarom nergens is geregistreerd.