Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·aast

Werkwoord

vervoeging van
beazen

beaast

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beazen
    • Jij beaast. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beazen
    • Hij beaast. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beazen
    • Beaast! 

Gangbaarheid