Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bais·ses

Zelfstandig naamwoord

de baissesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord baisse


Frans

Werkwoord

vervoeging van
baisser

baisses

  1. tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van baisser
  2. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van baisser