Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·di·neer

Werkwoord

vervoeging van
badineren

badineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van badineren
    • Ik badineer. 
  2. gebiedende wijs van badineren
    • Badineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van badineren
    • Badineer je?