babysitte
- ba·by·sit·te
vervoeging van |
---|
babysitten |
babysitte
- enkelvoud verleden tijd van babysitten
- Ik babysitte.
- Jij babysitte.
- Hij, zij, het babysitte.
- Ik babysitte.
- Het woord babysitte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.