baadde
- baad·de
vervoeging van |
---|
baden |
baadde
- enkelvoud verleden tijd van baden
- Ik baadde.
- Jij baadde.
- Hij, zij, het baadde.
- Ik baadde.
- Het woord baadde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
baden |
baadde