auditeer
- au·di·teer
vervoeging van |
---|
auditeren |
auditeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van auditeren
- Ik auditeer.
- gebiedende wijs van auditeren
- Auditeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van auditeren
- Auditeer je?
- Het woord auditeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.