ashen
- /ˈæʃ.ɪn/
ashen
- uit as bestaand
- «Sam and Frodo could go no further. They had reached a low ashen hill.[1]»
- Sam en Frodo konden niet verder. Ze hadden een lage asheuvel bereikt.
- «Sam and Frodo could go no further. They had reached a low ashen hill.[1]»
- askleurig, verbleekt
- «When hearing that his face turned ashen.»
- Zijn gezicht verloor alle kleur toen hij dat hoorde.
- «When hearing that his face turned ashen.»
- essen, uit essenhout bestaand
- «He had an ashen bow.»
- Hij had een boog van essenhout.
- «He had an ashen bow.»
- ↑ Lord of the Rings Hoofdstuk 57; J.R.R. Tolkien