arriveerden
- Geluid: arriveerden (hulp, bestand)
- ar·ri·veer·den
vervoeging van |
---|
arriveren |
arriveerden
- meervoud verleden tijd van arriveren
- Wij arriveerden.
- Jullie arriveerden.
- Zij arriveerden.
- Wij arriveerden.
- ▸ Wanneer de boomstammen arriveerden waren ze zo diep bevroren dat er niet mee te werken viel.[1]
- Het woord arriveerden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142