arrangeer
- ar·ran·geer
vervoeging van |
---|
arrangeren |
arrangeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van arrangeren
- Ik arrangeer.
- gebiedende wijs van arrangeren
- Arrangeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van arrangeren
- Arrangeer je?
- Het woord arrangeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.