Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
apurarse
apuraba
apurado
volledig

Werkwoord

apurarse

  1. piekeren, benauwd raken, zich zorgen maken, verdriet hebben
  2. in verlegenheid brengen
  3. (Latijns-Amerika) zich haasten, jachten, zich uitsloven