• ang·stigs

angstigs

  1. partitief van de stellende trap van angstig
    • Dat is iets angstigs... 
     In haar blik zag hij iets onderzoekends, iets angstigs ook, alsof ze vreesde dat hij haar toch had herkend en nu alleen maar een spelletje met haar speelde.[1]


  1. “Het koninklijk huis” (2022), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026354953