• amu·seer·den
vervoeging van
amuseren

amuseerden

  1. meervoud verleden tijd van amuseren
    • Wij amuseerden. 
    • Jullie amuseerden. 
    • Zij amuseerden. 
     Het was fascinerend om met hem te praten en de kleine taalfouten die we af en toe maakten amuseerden ons allebei.[1]
     Wij amuseerden ons buitengewoon met een vreemd toestel, een soort tafel die men uit het souterrain naar de eetkamer kon laten opstijgen.[2]


  1. Victoria Holt
    “Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
  2. Victoria Holt
    “Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847