amuseerde
- amu·seer·de
vervoeging van |
---|
amuseren |
amuseerde
- enkelvoud verleden tijd van amuseren
- Ik amuseerde.
- Jij amuseerde.
- Hij, zij, het amuseerde.
- Ik amuseerde.
- ▸ Hoewel Chantal zich amuseerde, bleef ze bewust op het randje van de conversatie.[1]
- Het woord amuseerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.