• ame·ri·ka·ni·sche

amerikanische

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief vrouwelijk enkelvoud van amerikanisch

amerikanische

  1. onbepaald (zonder lidwoord) accusatief vrouwelijk enkelvoud van amerikanisch

amerikanische

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief meervoud van amerikanisch
  • amerikanische Holzfäller
Amerikaanse houthakkers

amerikanische

  1. onbepaald (zonder lidwoord) accusatief meervoud van amerikanisch

amerikanische

  1. bepaald nominatief mannelijk enkelvoud van amerikanisch

amerikanische

  1. bepaald nominatief vrouwelijk enkelvoud van amerikanisch
  • die amerikanische Whiskysorte
de Amerikaanse whiskysoort

amerikanische

  1. bepaald accusatief vrouwelijk enkelvoud van amerikanisch

amerikanische

  1. bepaald nominatief onzijdig enkelvoud van amerikanisch
  • das amerikanische Wirtschaftswunder
het Amerikaans economisch wonder

amerikanische

  1. bepaald accusatief onzijdig enkelvoud van amerikanisch

amerikanische

  1. onbepaald nominatief vrouwelijk enkelvoud van amerikanisch
  • eine amerikanische Großstadt
een Amerikaanse grote stad

amerikanische

  1. onbepaald accusatief vrouwelijk enkelvoud van amerikanisch