alomtegenwoordige

  • al·om·te·gen·woor·di·ge

alomtegenwoordige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van alomtegenwoordig
     Beiden waren een opluchting, al was het maar omdat mijn alomtegenwoordige moeder dan even de kamer uit moest.[1]


  1. “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer  , ISBN 9789025768652