agglomereer
- Geluid: agglomereer (hulp, bestand)
- ag·glo·me·reer
vervoeging van |
---|
agglomereren |
agglomereer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van agglomereren
- Ik agglomereer.
- gebiedende wijs van agglomereren
- Agglomereer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van agglomereren
- Agglomereer je?