afzeulden
- af·zeul·den
vervoeging van |
---|
afzeulen |
afzeulden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afzeulen
- ...dat wij afzeulden.
- ...dat jullie afzeulden.
- ...dat zij afzeulden.
- ...dat wij afzeulden.
- Het woord 'afzeulden' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.