Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zeng·de

Werkwoord

vervoeging van
afzengen

afzengde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afzengen
    • ... dat ik afzengde. 
    • ... dat jij afzengde. 
    • ... dat hij, zij, het afzengde. 

Gangbaarheid