Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zeeft

Werkwoord

vervoeging van
afzeven

afzeeft

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzeven
    • ... dat jij afzeeft. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzeven
    • ... dat hij afzeeft. 

Gangbaarheid