• af·we·zigs

afwezigs

  1. partitief van de stellende trap van afwezig
     Het lichaam kan, als het de kans krijgt iets afwezigs te herstellen, dat overmatig doen en zo sterk herstellen dat het er meer van krijgt dan degenen die nooit aan dat gebrek hebben geleden.[1]


  1. Liu Cixin
    “Het einde van de dood” (2021), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645835