Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·werft

Werkwoord

vervoeging van
afwerven

afwerft

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwerven
    • ... dat jij afwerft. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwerven
    • ... dat hij afwerft. 

Gangbaarheid