afwendden
- af·wend·den
vervoeging van |
---|
afwenden |
afwendden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afwenden
- ...dat wij afwendden.
- ...dat jullie afwendden.
- ...dat zij afwendden.
- ...dat wij afwendden.
- ▸ Ik kon mij zijn ontzetting indenken, toen deze brave mensen zich haastig afwendden en hun huizen binnengingen.[1]
- Het woord afwendden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“In de schaduw van de troon” (1978), Saga, ISBN 9788726484885