• af·voer·put·je

het afvoerputjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord afvoerput
     En wat in afvoerputjes en toiletten verdween, werd één keer per week door een tankwagen opgehaald.[1]
  1. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672