afvlakt
- af·vlakt
vervoeging van |
---|
afvlakken |
afvlakt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvlakken
- ... dat jij afvlakt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvlakken
- ... dat hij afvlakt.
- ▸ Het is een leugen die je jezelf hebt verteld waarmee je datgene afvlakt wat pijn doet.[1]
- Het woord afvlakt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Strayed, Cherl“Schitterende kleine dingen” (2021), Thomas Rap , ISBN 9789400408784