afviel
- af·viel
vervoeging van |
---|
afvallen |
afviel
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afvallen
- ... dat ik afviel.
- ... dat jij afviel.
- ... dat hij, zij, het afviel.
- ... dat ik afviel.
- ▸ Het wemelde in de reclamewereld van de cocaïnedruppels tegen kiespijn, kruidendrankjes waar je van afviel, crèmes die je mooi maakten, ceintuurs die de geslachtsdrift herstelden, lampen die ervoor zorgden dat iemand verliefd op je werd, elektrische apparaten die hoofdpijn verminderden en batterijen die doofheid genazen.[1]
- Het woord afviel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979