• af·veegt
vervoeging van
afvegen

afveegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvegen
    • ... dat jij afveegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvegen
    • ... dat hij afveegt. 
     Het is oké : zegt hij terwijl hij zijn hand aan het pluche van de stoel afveegt.[1]


  1. V.E. Schwab
    “Het onzichtbare leven van Addie LaRue” (2021), De Boekerij  , ISBN 9789022591932