Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·tipt

Werkwoord

vervoeging van
aftippen

aftipt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftippen
    • ... dat jij aftipt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftippen
    • ... dat hij aftipt. 

Gangbaarheid