Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·slijt

Werkwoord

vervoeging van
afslijten

afslijt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afslijten
    • ... dat ik afslijt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afslijten
    • ... dat jij afslijt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afslijten
    • ... dat hij afslijt.