afroep
- af·roep
vervoeging van |
---|
afroepen |
afroep
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afroepen
- ... dat ik afroep.
- op afroep
direkt na het doen van een verzoek
- • Haar wangen bleven droog, haar hart was echter een tranendal waarin emoties verdronken. De site verscheen op afroep. [1]
- Het woord afroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afroep" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be