afrees
- af·rees
vervoeging van |
---|
afrijzen |
afrees
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afrijzen
- ... dat ik afrees.
- ... dat jij afrees.
- ... dat hij, zij, het afrees.
- ... dat ik afrees.
- Het woord 'afrees' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.