Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·peil

Werkwoord

vervoeging van
afpeilen

afpeil

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpeilen
    • ... dat ik afpeil. 

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be