Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·mest·te

Werkwoord

vervoeging van
afmesten

afmestte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afmesten
    • ... dat ik afmestte. 
    • ... dat jij afmestte. 
    • ... dat hij, zij, het afmestte. 

Gangbaarheid