Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·mest

Werkwoord

vervoeging van
afmesten

afmest

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmesten
    • ... dat ik afmest. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmesten
    • ... dat jij afmest. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmesten
    • ... dat hij afmest. 

Gangbaarheid