Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·maalt

Werkwoord

vervoeging van
afmalen

afmaalt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmalen
    • ... dat jij afmaalt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmalen
    • ... dat hij afmaalt. 

Gangbaarheid