Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·luist

Werkwoord

vervoeging van
afluizen

afluist

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afluizen
    • ... dat jij afluist. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afluizen
    • ... dat hij afluist. 

Gangbaarheid