Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·luis·de

Werkwoord

vervoeging van
afluizen

afluisde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afluizen
    • ... dat ik afluisde. 
    • ... dat jij afluisde. 
    • ... dat hij, zij, het afluisde. 

Gangbaarheid