Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·lijn·de

Werkwoord

vervoeging van
aflijnen

aflijnde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aflijnen
    • ... dat ik aflijnde. 
    • ... dat jij aflijnde. 
    • ... dat hij, zij, het aflijnde. 

Gangbaarheid