aflachte
- af·lach·te
vervoeging van |
---|
aflachen |
aflachte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aflachen
- ... dat ik aflachte.
- ... dat jij aflachte.
- ... dat hij, zij, het aflachte.
- ... dat ik aflachte.
- Het woord aflachte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.