Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kust

Werkwoord

vervoeging van
afkussen

afkust

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkussen
    • ... dat jij afkust. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkussen
    • ... dat hij afkust. 

Gangbaarheid