• af·kus·sen

afkussen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkussen
kuste af
afgekust
zwak -t volledig
  1. door het geven van een zoen een conflict bijleggen
  2. met zoenen bedekken
68 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[2]