Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kruipt

Werkwoord

vervoeging van
afkruipen

afkruipt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkruipen
    • ... dat jij afkruipt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkruipen
    • ... dat hij afkruipt. 

Gangbaarheid