Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·krast

Werkwoord

vervoeging van
afkrassen

afkrast

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkrassen
    • ... dat jij afkrast. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkrassen
    • ... dat hij afkrast. 

Gangbaarheid