Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kleed·den

Werkwoord

vervoeging van
afkleden

afkleedden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afkleden
    • ...dat wij afkleedden. 
    • ...dat jullie afkleedden. 
    • ...dat zij afkleedden.